Vlak voor het uitbreken van de pandemie publiceerden we onze eerste uitgave. Veel aandacht en hele goede recensies. En toen ging alles dicht. Zonder boekhandels, beurzen en optredens vangen de boeken van een hele kleine uitgever als Tijloos onvoldoende zonlicht. Zonde. Omdat we niet willen wenen om bloemen in de knop gebroken (en voor den ugtend van haar bloei vergaan), werken we wel gewoon door aan onze nieuwe boeken, bundels en publicaties, maar stellen we de openbaarmaking liever even uit tot we ze weer echt onder de mensen kunnen brengen. Bereikbaar zijn we natuurlijk wel. Manuscripten, ideeën en suggesties zijn altijd welkom. A la prochaine!

Kersteditie Parool, 24 december 2020: “Dit zijn de beste boeken van 2020.” De enige poëziebundel in de lijst, van de kleinste uitgever in de lijst… Overal (ook hier) te bestellen. Onverboden vuurwerk voor de geest. 

De jury van de C. Buddingh’-prijs 2020 nomineert Momentums laadklep van Jérôme Gommers (Uitgeverij Tijloos) voor de 33ste editie van de C. Buddingh’-prijs, de jaarlijkse prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut!

“Zo’n rijpe bundel kan toch geen debuut zijn? Jérôme Gommers schrijft met gevoel voor humor in een volstrekt unieke, eigen taal en stijl. De bundel zit goed in elkaar en je kunt hem eindeloos lezen en herlezen, want er is steeds iets nieuws te ontdekken. De gedichten waarin klank een belangrijke rol speelt, hebben haast een bedwelmende uitwerking op de lezer. Een debuut waarin de taal lijkt te zingen.”

Lees hier meer: Poetry International

Jérôme Gommers ( Parijs, 1961) publiceerde gedichten, essays en proza in onder meer De Revisor en Bunker Hill.

Erik Jan Harmens en Simon Vinkenoog noemden hem ooit niemands epigoon en prezen zijn gedichten om hun koele eigen toon, zowel afstandelijk als betrokken.

In deze bundel zijn twee reeksen en enkele langere gedichten opgenomen.

“Raadselachtig exuberant, hoogdravend, spannend en onvoorspelbaar, geestig ook…”
Arthur Lava.

Ja, dat is er een. Meer, meer, meer alsjeblieft.
Ingmar Heytze

Jérôme Gommers, Momentums laadklep. ISBN 978-94-92148-01-8, 64 pagina’s, €18,50.

Een exemplaar van de bundel kan worden besteld via het CB (boekhandel), via info@tijloos  of via bol.com

Jérôme Gommers is beschikbaar voor lezingen en voordrachten (info@tijloos.nl).

“De bundel was prachtig uitgegeven … even dacht ik dat de mysterieuze inzending afkomstig was van een gevestigd dichter … maar om een lang verhaal kort te maken, Jérôme Gommers is geen pseudoniem, hij bestaat … wars van de tijdgeest en de heersende poëticale conventies … een curator van die taal die hij zo lief heeft … ik weet niet of ik al had gezegd dat hij fantastisch kan voordragen? … en hij heeft gevoel voor humor, dus wat wil je nog meer?”

In deze aflevering van Dieuwertje Mertens’ & Erik Jan Harmens’ podcast Met Open Mond een voordracht van Jérôme Gommers (1961), die in 2020 werd genomineerd voor de C. Buddingh’prijs. Hij was met zijn bundel Momentums laadklep de meest mysterieuze debutant onder de inzenders.

Beluister de podcast hier of hier (Spotify).

►  Chrétien Breukers bericht op De Nieuwe Contrabas: “Door wie de prijs wel is gewonnen weet ik niet, maar Jérôme Gommers had die prijs moeten winnen.

Moeten, ik weet: het klinkt dwingend, maar hij had die prijs inderdaad moeten winnen. Ernestine Comvalius, Lies Van Gasse en Dieuwertje Mertens vonden van niet en zijn daarom allemaal Dick Rowe. Op de website van Tijloos staat een inkijkexemplaar van (een deel van) de bundel. Wie deze gedichten heeft gelezen, kan niet meer terug. Gommers laat de taal op ons los, terwijl hij ondertussen de teugels zo strak mogelijk vasthoudt. Deze combinatie van beheersing en ongeremdheid doet denken aan wat C.O. Jellema schreef in zijn gedicht ‘Leeg is de tuin nu jij…’: ‘Onze vereende / krachten schiepen dit evenwicht van wild- / groei en beteugeling.’ En ‘onze’ staat dan voor: Gommers en zijn overdonderde lezer. (…) 

Dat kantoor, die collega’s, het is allemaal van lang geleden. Het heeft nog jaren geduurd voordat Gommers’ debuut verscheen. Nu is het er en heeft het de C. Budding’-prijs niet gewonnen. Dat is jammer. En onterecht. Hoewel, misschien toch niet. Misschien is Gommers wel een dichter die een hoger doel nastreeft, een andere prijs – net zoals hij jaren wachtte met debuteren, wacht hij waarschijnlijk vanaf nu nog jaren met prijzen winnen. Als hij maar blijft schrijven.

Lees het hele bericht hier.

Taal die Zingt - Jerome Gommers in de Groene Amsterdammer

►  Alfred Schaffer in de Groene Amsterdammer van 17 juni 2020 (nr. 25): “C. Buddingh’-prijs: Taal die zingt. Die vier debuterende dichters die zijn genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs stevenen af op een fotofinish.”

“Er staan veel sterke, klinkende regels in de eerste twee afdelingen (…) en er steekt wel degelijk een serieus verhaal achter dit vrolijke werk: ‘in de spiegel trad hem een verwaterde/ vorm tegemoet die zichzelf als zodanig niet kennen wilde’. (…) In de derde en vierde cyclus, ‘Voortijd’ en ‘En ’s nachts de nacht weer’, komt er meer rust en lucht in de taal. In het prozagedicht dat de bundel besluit, is het stof echt gaan liggen. De herinnering aan zomaar een dag in een herfstig stadspark wordt schitterend opgetekend: ‘En de twee kleine meisjes rennen om beurten op een van hun moeders af, worden opgetild, hoog door de lucht vliegen ze – hun in vreugde vertrokken gezichten.”

Lees het hele artikel hier.

Met het oog op morgen, 7 juni 2020, presentatie Mieke van der Weij.  John Jansen van Galen spreekt in zijn poëzierubriek over kleine uitgevers en leest ‘Hij zag Jurassic Park’ uit Momentums laadklep (op ongeveer 4 minuten).

Beluister het fragment hier.

Jérôme Gommers - Foto: Merel Bekkers

►  Alja Spaans, interview met Jérôme Gommers in Meander Magazine, 28 mei 2020. Kafka schreef: literatuur is de bijl voor de bevroren zee in ons.

“In een aantal gedichten is zeker sprake van een woordenstorm, maar die term kenmerkt naar mijn idee niet de hele bundel. Er worden ook andere intonaties in gebezigd, analytischer, geserreerder, gelatener zelfs. ‘Razen en tieren’ duidt op een explosief gemoed vol nauwelijks controleerbare emoties. Die heb ik wel, in overvloed zelfs, maar daarmee maak je geen gedicht. Zelfs de meest uit hun voegen barstende regels zijn door een sterk filter gegaan, en bij goedkeuring blijven staan. Vele zijn geschrapt. Het is maakwerk, ondanks de ogenschijnlijke ontremming. Is gezochte, gemaakte, gestileerde ontremming nog ontremming? Ja, godzijdank wel.”

“Zoals ik al zei, het gedicht is een experiment en dus een zoektocht. Je kunt er een thema in aftasten, ondergraven, kijken waar de clichés zich verschuilen, die gebruiken als je wilt. Soms verlies je het vertrouwen in de zegswijzen, borrelt er bitterheid en ironie op, een grotesk beeld. Intussen probeer ik wel degelijk iets van het leven op de staart te trappen – dat het jankend wegschiet of zich angstig aan mijn voeten vlijt, bij wijze van spreken. En dat is in de bundel regelmatig gelukt, vind ik, al is het misschien niet in een vorm die opname in de Succesagenda rechtvaardigt.”

“Ik overweeg een poëziepraktijk te beginnen. Mensen komen naar het spreekuur met spleen, hartverzakking, algeheel ongemak. Ik schrijf een of meer gedichten voor: driemaal daags innemen. Aan het einde van de kuur, staande in de badkuip of de douchecabine, de Sigarenwinkel van Pessoa hardop voordragen..”

Lees het hele interview hier.

“Een in alle opzichten duizelingwekkende bundel.” (Frank Verhallen)

Zeer fraaie recensie van een ‘overdonderde’ Peter Vermaat in Meander: “De woorden- en klankrijkdom is overweldigend, de afwisseling van vorm (blad, spiegel, bold en italic, maar ook vergroting en verkleining) maakt dat je niet met rust gelaten wordt en zelfs de overgang van de ene pagina naar de andere blijkt soms een nieuwe wagon van een langsrazende trein.

Het fraaie van deze taal is dat je er naar hartenlust in kunt dwalen zonder te vérdwalen, aangezien er geen route is aangegeven die je van begin tot eind, van middel tot doel zou moeten voeren. Al heel snel wordt mij de neiging tot het willen duiden van de rug genomen, de vlinders en bladeren wolken op van moshoogte tot boomkruin en middenin een zin van bloemen waad je opeens door kniediep water. (…)

Naast overdadig is deze poëzie ook speels en bij tijd en wijle zelfs geestig. (…) Misschien is de beweging die je door deze bundel wordt opgedrongen, nee overkomt, nee waarin je wordt meegezogen, het beste te vergelijken met een val in het oneindige, waarin vooral de ervaring van die vallende beweging allesoverheersend is, de vrije glijvlucht die ontbloot is van gevaar omdat er geen grond is waarop je te pletter kunt slaan.

Een schilderij van Jeroen Bosch, een vaderlandse Finnegan’s Wake, het kan niet meer dan een begin van een vergelijking zijn. Het doet er ook niet toe, wanneer de lezer zich overgeeft en zich laat onderdompelen in de jenever der poëzie die uit het graan des levens gestookt wordt (om ook Marsman weer even in de schijnwerpers te zetten).” Lees de hele recensie hier…

Janita Monna in Trouw: Een goed poëziejaar. “Gommers’ taal orgelt, is vol klank, diepe uithalen.  Jérôme Gommers (1961) is de oudste van de vier genomineerden, hij debuteerde met ‘Momentum laadklep’, een ‘rijpe’ bundel, aldus de Buddingh’-jury. De openingsregels van zijn debuut zijn te lezen als een vooruitwijzing naar wat komen gaat. Want Gommers zingt over wat ‘mooi’ is, een zomerse dag en hoe die ten einde loopt: “Maar sterven deed zij niet, de dag. Nog altijd lekte er licht langs / het hemelgewelf… een waerschijn daeraf’, en over wat ‘lelijk’ is. Of anders, ook over de dagelijkse sleur van zeg het kantoorleven, maar dan wel in lyrische regels als “O troostrijke tredgang // van de eigen kleine bijdrage aan, o weidegang aan de leiband van…”

Gommers’ taal orgelt, is vol klank, diepe bastonen worden afgewisseld met schrille uithalen. De poëzie in ‘Momentums laadklep’ loopt over, zeker de veelstemmige openingsreeks, die met alle interrupties en terzijdes, verwijzingen, viezigheid (‘Mee-eters zich volvretend tot // unvollendete’) en flauwigheid (‘chemisch partenkirchen’) ook wel deed denken aan het werk van Wouter Godijn.” Lees de recensie hier (Dagblad Trouw).

En ’s nachts de nacht weer (fragment)

En ’s nachts de nacht weer –
dat gitzwarte bladerdek,
het wegvallen van slogans, van krantenkoppen,
het wegvallen van alle rasterwerken van woorden,
bewegwijzering, infrastructuur, beheersplan…

De mist nevelt door je huis,
de gezwellen nevelen door je lichaam,
waar zijn je lieslaarzen, waad dan door de aarde,
in de loopgraaf lag hij, hij ademde,
op enkele steenworpen afstand de ademwolken
van de ander, dampend, wachtend…

Het wegvallen van slogans,
van krantenkoppen,
van alle rasterwerken van woorden,
denk je, zeg je…
dit zoekt naar complementaire beweging,
dit wil iets vinden, iets dat het zelf vooruit heeft
geworpen wellicht, voor zich uit heeft geworpen,
ergens een anker in slaan, waterskiën…
ergens aankloppen om uitleg,
ergens de deur intrappen om toelichting,
een gat hakken in de cementdroge aarde,
dit is het mompelen, het binnensmondse,
de mongool in je stompt en schopt…

En de thee in de theekopjes dampte
op een zomerse dag,
iemand stond op en zei: het is tijd,
het shutteltje dat vastzat tussen de takken
kwam los en viel geluidloos op de grond,
iemand knikte met zijn hoofd en liep de tuin uit
en een dikke bromvlieg cirkelde en zoemde en vloog
toen hoog weg boven de bomen…

En dat je denkt dat je weet wat je vroeger dacht
op zulke momenten, dat daarachter iets was,
dat ergens iets moest zijn, ooit nog iets zou komen
anders dan dit dat je al kende –
een ooit te bewonen huis,
een eens te bereiken eentonigheid,
een voortgang, onbekommerd,
onbecommentarieerde onophoud,
standvast, uitdrift…

(…) 

Uit de reeks Der nadagen zadige (ach nee toch…):

Dag in dag uit: zo waren eens de dagen… Maar nu – nu stond ik pal
voor elke dag. Ik maakte van mij: een kleine poort van vuur, waardoor

de leeuwin van de dag haar sprong ging maken. Ik heette haar: mijn roofdier
en mijn vriend. Dáár liet ik haar blinde nagels die ’s nachts door mijn deur

heen vraten, dáár haar nonchalance, haar op de rug liggend verteren van
een maaltijd die in mij voorbijging. In de spiegel zag ik de dag niet.

Op weg naar klanten was ik soms de dag. Vrienden máákten vaak de dag
( oooh… en deden haar duren, lengend in dunne hoge glaasjes tot in het

dunne hoge licht van de nieuwe d-d-dag waarin wij waren als de scherven
van Omar Khayyam ). De pijl moest eigenlijk door de roos héén. Iets als

een dracht, dacht ik nog terwijl ik achterover viel en mij het gedragene
uit handen werd geslagen ( het lege glas ). De kringen in het water groeien.

Er daarin steeds minder toe doen. ( Ergens steeds verder van af komen
staan – haha kan niet: eens een middelpunt altijd punt. ) En nog altijd

vielen wij achterover, op onze zachte matrassen, nabauwend wat wij wel
niet waren, prijzend wat over ons kwam, alsof uit de droesem en het goud

van ons spoor zich uiteindelijk één allesbegrijpende, wederzijdse knipoog
zou vormen – bij wijze van ring